Belastingoproer in Leiden

S 0279 Pieter CattelLeiden: het roerige jaar 1748 

Verpachten van belastingen

Vroeger bestond in Nederland de aloude gewoonte om belastingen via een stelsel van verpachting te innen. De overheid verleent aan een, meest biedende, particulier het recht een belasting gedurende een bepaalde termijn binnen een bepaald gebied te innen. Door deze gunning tegen een vaststaand bedrag weet de overheid precies wat zij ieder jaar aan inkomsten op dit punt kan verwachten. Een bijkomend voordeel is dat zij over een betrekkelijk klein ambtenarenapparaat behoeft te beschikken. Het risico van tegenvallers van de belastingopbrengst komt in dit systeem bij de pachter te liggen. Van de kant van de overheid bezien is hier sprake van een ideale vorm van belastinginning. De bevolking kijkt daar vanzelfsprekend anders tegenaan. Men ziet dat de pachters zichzelf en hun vrienden bevoordelen, waarbij de buitensporige rijkdom van veel pachters ook niet onopgemerkt bij de belastingbetaler blijft.

Pachtersoproeren

Jarenlang werd deze wijze van inning van bepaalde belastingen over de gehele Republiek der Nederlanden toegepast. In 1748 slaat echter, mede door het verzet tegen het steeds hoger worden van de belastingen, de vlam in de pan. In het noorden van de Republiek breken oproeren uit, die zich als een olievlek over het land verspreiden. De volkswoede richt zich vooral op de pachters en hun bezittingen: zij zijn namelijk het symbool voor alles wat er mis is met de belastingen. Overal in het land worden huizen van pachters bestormd en geplunderd.

Leiden in rep en roer

Op 18 juni 1748 slaan de pachtersoproeren over naar de stad Leiden. Een tijdgenoot doet verslag. Het eerste slachtoffer is Leendert van Stipriaan, pachter van de belasting op het brandhout, die een huis aan de Rijn bij de Waag bewoont. Aanvankelijk wordt hij nog slechts uitgescholden door het ‘gepeupel’, maar het gaat van kwaad tot erger: ‘Van woorden en dreigen komt het tot daden en ’t werk begon des namiddags te twee uuren eerst met jongens die kleine steentjes tegen de glazen (ruiten) wierpen, … en (vervolgens) een hagelbui van steenen, merkelijk groter dan de eerste, vloog door de benedenramen, die men open en aldus toegang in ’t huis kreeg. Ras viel men hier op aan ’t vernielen der binnenglazen, het plunderen van ’t huisraad, dat verbroken, gescheurt en verbrijzelt in den Rijn geworpen werd, terwijl de straat met veeren van het beddegoed overdekt lag’. Het schilderij van deze gebeurtenissen van de hand van Pieter Cattel bevindt zich in de Lakenhal (zie hierboven)

Volgens de ‘verslaggever’ heeft men nu de smaak goed te pakken; men begeeft zich nu naar het huis van Cornelis van der Cock, belastingpachter wonend aan de Rijn bij de Hooigracht. Voor zijn huis heeft zich echter een aantal soldaten opgesteld, ‘zoodat men er ter nauwer nood zijn lust voldoen kon, met de glazen in te gooien’. Vervolgens trekt de menigte naar het huis van Jacob Ockhuizen, gelegen aan de Hooglandse Kerkgracht. Weliswaar zijn daar nog geen soldaten aangekomen, maar Ockhuizen heeft zijn maatregelen genomen. Nadat de menigte met een paal de deur geramd heeft, ‘stond men in ’t huis gereed met geladen snaphanen [geweren], die losgebrant (afgeschoten) werden. Een kogel stoof door ’t volk heen, maar niemand werd gekwetst. Dit deed de plunderaars (terug)deinzen en gaf den soldaten tijd het huis te bezetten. Men wierp echter met steenen, waardoor een soldaat getroffen werd, die den smijter vervolgde en met los kruit in den nek schoot’.

Na enkele mislukte aanvallen (één slimme pachter vergast de oproerkraaiers op wijn en bier), begeeft de menigte zich naar het huis van Leendert van Kouwenhoven bij de Visbrug. Ook zijn huis wordt niet gespaard: ‘de deur werd schielyk overweldigt, alles verwoest en vernielt en op straat en in den Rijn geworpen. Een yzere geldkist, die men naauwlijks tillen kon, werd met alle magt in ’t water gesleept … terwijl men het geld uitstortte. De dienstboden, die in doodsangst om de onzekerheid van haar lot op een kamer zaten, werden door eenige studenten [!] gered en met haar goed buitenshuis in veiligheid gebracht’.

Dergelijke taferelen herhalen zich de dagen daarop, terwijl van de kant van de stedelijke overheid weinig wordt gedaan om de orde te herstellen. Wel kondigt het gemeentebestuur af dat de invordering van de verpachte belastingen wordt opgeschort. Toch blijft het onrustig in de stad, zeker als er geruchten komen dat militairen de stad zouden inkomen om orde op zaken te stellen. Uiteindelijk wordt de rust in de stad hersteld door de mededeling dat besloten was ‘om alle de pachten te vernietigen’. Dit besluit zal overal in den lande navolging krijgen. Kort daarna is de inning van alle belastingen door de overheid een feit en wordt overal in het land door de overheid een belastingdienst opgetuigd.

 

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s